Folder van de week

Gebed 1

Veel jongeren bidden niet meer, of af en toe...bid jij nog?

     EEN GEBEDSWORSTELING

'Barmhartige God en Vader in de hemel,

Als ik niet wist dat U barmhartig en genadig was, dan zou ik niet meer durven bidden. Als ik zie wat er om me heen gebeurt, hoe de mensen elkaar bedriegen en huichelachtig vriendelijk zijn. Als ik zie hoe de ene mens de andere vernedert en doodt. Als ik hoor hoe zelfs mensen, die zeggen dat ze Uw kinderen zijn, elkaar veroordelen en in ruzie met elkaar leven. Als ik zie hoe de kerk op veel punten de jeugd en ook wel ouderen in de steek laat. Als ik merk hoe de worsteling om U te leren kennen door de ouderen wordt gehouden voor vals activisme. Als ik aan den lijve ondervind dat de polarisatie in de kerk toeneemt en dat sommige ouderen en ambtdragers de jongeren niet meer begrijpen omdat er zo'n groot verschil is in de beleving en de verwoording van het geloof. Als ik zoveel dingen zie, die met elkaar in strijd zijn, dan heb ik zo'n moeite om te geloven dat U er bent en dat U Zich iets van al deze dingen aantrekt.

Als ik ook merk in mijn eigen hart dat er zoveel tegenstrijdige gedachten zijn met betrekking tot U en Uw Woord. Als ik gevoel dat er in mijn hart zoveel zondige gedachten opkomen en dat ik nog zoveel verkeerde dingen doe. Als ik zie dat mijn hart nog zo vaak allerlei wereldse vermaken uitgaat. Als ik al deze dingen bij mezelf waarneem, dan heb ik geen enkele moed meer om te bidden en Uw aangezicht te zoeken. Dan moet U mij verstoten.

 

En toch kan ik U niet missen. Zonder U kan ik niet gelukkig zijn. Tot wie moet ik dan anders heengaan, U hebt de woorden van het eeuwige leven. Ik kan het niet laten om te bidden, al twijfel ik soms aan alles. Een ding blijft staan: Uw Woord, waarin U zegt dat U genade bewijst aan zondaren in Christus. Uw kruis, Heere Jezus, heeft toch niet voor niets op Golgotha gestaan? Uw liefde, die zo oneindig groot is, houdt mij toch vast? Heere, bekeer me tot U, zo zal ik bekeerd zijn.

En nu mag ik U toch danken voor het vele goede, dat ik begin te zien. Dat ik ouders heb, die me lieten dopen en een christelijke opvoeding gaven. Dat ik op school werd onderwezen in de Bijbel.

Dat er vrienden en vriendinnen zijn, met wie ik over het geloof kan praten. Dat er mensen om me heen zijn, die toch iets van de liefde van Christus uitstralen. Dat ik in een gemeente leef waar de prediking me aanspreekt. Dat ik diep in mijn hart naar U verlang. En dat er ook momenten zijn waarop ik Uw nabijheid mag ervaren.

Wat is er als ik aan al deze dingen denk nog veel goeds. Door Uw goedertierenheid leef ik nog. Door Uw barmharigheid wilt U mijn zonden vergeven. In Uw trouw zorgt U iedere dag voor mij. Geprezen zij Uw Naam, lieve Heere. Ik dank U, dat ik uit de diepte van de vertwijfeling weer omhoog mag klimmen tot U. Dank U, dat U er bent. Voor mij en voor mijn vrienden, voor mijn ouders en mijn gemeente, voor Uw kinderen en voor deze wereld. Laat Uw Koninkrijk komen, Heere. En laat al de worstelaars in de gebeden U vinden, Heere. U zij de glorie. U zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheid. Amen.'