Folder van de week

Niet meer naar de kerk

Hebreeën 10:25
En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert.

Hier staat in Gods Woord dat wij elke zondag naar de kerk moeten gaan.Dit is een instelling van God zelf en dat we op elkaar moeten toezien als we de gewoonte hebben niet meer of af en toe heen te gaan.Waarom? Vraagt iemand af: omdat de dag nadert: welke dag? De dag van je sterven of de dag van Jezus wederkomst? God heeft bij uitstek dit middel gegeven om ons te bekeren om Christus te leren kennen als een borg voor je ziel en dat je paspoort is getekend door zijn bloed en dat je gereerd bent om te sterven of Hem te ontmoeten als Hij wederkomt op de wolken.

 

Want nademaal, in de wijsheid Gods, de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking, zalig te maken, die geloven;1 Korinthiërs 1:21Dus in de kerk onder de prediking zo heeft het Gode behaagd.

 

Kan dat nu ook voor mij die houd van het uitgaan in het weekend?
Lees eens deze geschiedenis over John Bunyan.Wie is dat? Hij heeft het meest gelezen boek van de wereld geschreven (op de bijbel na) De Christenreis.Hij leefde va 1628 tot 1688. John Bunyan groeide op in het landelijke en wat afgelegen gebied van Elstow. Samen met vrienden uit het dorp haalde hij allerlei streken uit. Ja, eigenlijk was hij de leider die zijn makkers voorging op verkeerde wegen. In liegen, vloeken en ruw taalgebruik waren er maar weinigen die hem overtroffen. Door zijn roekeloosheid ontsnapte hij verschillende keren ternauwernood aan de dood. Tweemaal verdronk hij haast en bij een andere gelegenheid werd hij op een wonderlijke wijze bewaard voor de beet van een giftige adder. God sprak echter niet alleen door hem in dergelijke omstandigheden te beschermen. Reeds als kind van ongeveer 10 jaar werd hij geplaagd door bange dromen en benauwde gedachten. Hij werd vooral overvallen door vrees voor de hel en voor het laatste gericht. De jonge Bunyan probeerde echter die angsten weg te drukken door het wilde spel met de jongens uit het dorp en door bewust door te gaan op de weg van de zonde...Hij was toen nog maar 19 jaar en dat was zeker in die tijd jong om te trouwen. De naam van Bunyans vrouw is onbekend gebleven. Wel weten we dat zij uit een zeer eenvoudige familie afkomstig was. Niet zonder overdrijving schrijft de bruidegom van toen in later dagen, dat hij en zijn vrouw armer dan arm waren en helemaal geen huisraad hadden, geen schotel, geen lepel, niets. Veel belangrijker is dat hij door zijn huwelijk ook in aanraking kwam met goede stichtelijke lectuur en met de kerk. De vader van Bunyans vrouw was een man die God vreesde. Toen hij stierf had hij aan zijn dochter twee puriteinse boeken nagelaten. Soms las Bunyan samen met zijn vrouw in deze geschriften. Op een bepaalde manier sprak hetgeen hij daar las hem wel aan. Het gevolg was dat er een verlangen in zijn hart gewekt werd om zijn leven te beteren. Voortaan ging hij met zijn vrouw tweemaal per zondag naar de staatskerk in Elstow, waar hij na zijn diensttijd weer was gaan wonen. Zijn godsdienstige gevoelens werden in deze tijd gekenmerkt door een haast bijgelovige eerbied voor alles wat met de kerk en de geestelijkheid te maken had. Maar zijn hart werd door dat alles niet werkelijk veranderd.

De stem uit de Hemel
Ondanks zijn belangstelling voor kerk en godsdienst zette Bunyan daarom toch zijn oude leven voort en ging hij door in de zonde. Om de kost te verdienen was hij net als zijn vader ketellapper geworden. Hij stond in de omgeving bekend om zijn ruwe taalgebruik, zijn spotten en zijn vloeken. Ook zag hij er geen bezwaar in Gods dag te ontheiligen. Zo was hij elke zondagmiddag met zijn vrienden op de dorpsweide te vinden om daar ontspanning te zoeken in verschillende vormen van sport. Een van de meest populaire sporten was destijds het pinkelen. Dit was een spel waarbij een stukje hout – het zogenaamde pinkelhoutje – met een slaghout omhoog gewipt werd en daarna zo ver mogelijk werd weggeslagen. Het pinkelen wordt wel beschouwd als de voorloper van het in Engeland nog steeds hartstochtelijk gespeelde “cricket”.
Op een zondagmorgen hield de predikant van Elstow, Christopher Hall, een ernstige preek tegen deze vormen van ontheiliging van de zondag. Zijn woorden maakten een diepe indruk op Bunyan. Het scheen hem toe dat de preek speciaal tot hem gericht was om hem zijn zonden te laten zien. Later schreef hij dat toen voor het eerst tot hem doordrong wat schuld was. Dit besef bleef korte tijd als een zware last op zijn geweten drukken, maar toen het middagmaal voorbij was verdween dat nare gevoel uit zijn binnenste en opgelucht ging de jonge ketellapper op weg naar de dorpsweide om de zondagmiddag op de gebruikelijke manier door te brengen. Maar midden onder het pinkelen, juist toen hij aan slag was, hoorde hij een stem uit de hemel in zijn ziel klinken die deze woorden zei: “Wilt gij uw zonden loslaten en naar de hemel gaan, of uw zonden vasthouden en naar de hel gaan?” Verbijsterd liet Bunyan zijn slag hout op de grond zinken en keek omhoog naar de hemel. “Het was”, zo schreef hij, “alsof ik met de ogen van mijn verstand de Heere Jezus op mij neer had zien kijken, zeer hevig ontstemd over mij en alsof Hij mij zwaar dreigde met een smartelijke straf voor deze en mijn andere goddeloze praktijken”. Even leek het alsof hij zijn spel zou staken, maar op hetzelfde ogenblik drong de gedachte zich aan hem op dat hij toch al verloren was. Zijn zonden waren zo groot dat ze niet meer vergeven konden worden. En omdat het voor hem te laat was om genade te zoeken, wat het beter om van de zonde te genieten. Daarom zette hij fel en verbeten zijn spel voort....

Na dit voorval gaf hij zich nog driester over aan zijn zonden dan voor die tijd. Hij gebruikte steeds grovere vloeken als hij in de omgeving rondtrok om ketels en pannen te herstellen. Het werd zo erg, dat zelfs een vrouw uit de buurt die bekend stond om haar goddeloosheid het niet meer aan kon horen. Toen ze hem voor haar deur tekeer hoorde gaan, snoerde ze hem de mond en zei dat ze bij het horen van zijn woorden beefde. Volgens haar was hij de meest goddeloze kerel die zij ooit ontmoet had, omdat hij vloekte zoals zij nog nooit iemand in haar hele leven had horen vloeken. Op deze manier zou hij de jeugd van de hele stad kunnen bederven als ze in zijn gezelschap terecht kwamen! Bunyan schrok van deze woorden en diep in zijn hart schaamde hij zich. Hoe het kwam kon hij zelf niet verklaren, maar sinds die tijd vloekte hij minder. In diezelfde periode begon zijn levenstijl trouwens ook in andere opzichten te veranderen. Hij kreeg namelijk belangstelling voor de Bijbel en begon zich daarin te verdiepen. Hij was een groot liefhebber van dansen, maar voelde dat hij daarmee niet kon doorgaan. Ook brak hij met de verschillende sporten waarop hij zo verzot was. Kortom: hij deed afstand van zijn zondige gewoonten, ook al viel dat hem niet gemakkelijk. Hij was ervan overtuigd dat hij nu op weg was naar de hemel, want hij hield zich stipt aan Gods geboden. Bovendien voelde hij een bepaalde vrede in zijn hart. Meer dan een jaar leefde Bunyan zo vanuit zijn deugdzaamheid en eigengerechtigheid. Toen begon hij echter in te zien dat hij door zijn werken niet voor God kon bestaan en eigenlijk alle geestelijk leven miste.

De directe aanleiding daartoe was dat hij in de omgeving van Elstow niet genoeg werk meer kon vinden. Daarom reisde hij nogal eens door naar de wat verder gelegen stad Bedford. Daar hoorde hij op zekere dag het gesprek van drie of vier vrouwen aan, die bij de deur van een woning in de zon zaten en over het geestelijke leven spraken. In zijn levensbeschrijving geeft Bunyan de inhoud van hun woorden als volgt weer: “Hun gesprek ging over de wedergeboorte, het werk van God aan hun harten, en hoe zij overtuigd werden van hun ellendige natuurlijke staat. Zij bespraken hoe God hun zielen met Zijn liefde in de Heere Jezus had bezocht, en met werke woorden en beloften zij verkwikt, vertroost en ondersteund waren tegen de verzoekingen van de duivel”.

Verslagen verliet Bunyan deze vrouwen en ging weer aan het werk, maar wat hij van hen gehoord had liet hem niet meer los. Hij raakte ervan overtuigd dat deze vrouwen iets bezaten, wat hij miste. Steeds vaker ging hij deze eenvoudige mensen bezoeken om hen over deze dingen te horen spreken. Langzaam drong het besef door dat hij, ondanks de verandering die er in zijn leven gekomen was en de voorbeeldige levenswandel die daarvan het gevolg was, het ware geloof niet bezat. Daarom begon hij nu met alle ernst het koninkrijk van God te zoeken. Veel was hij bezig met de Bijbel en het Woord van God werd hem dierbaar in die dagen. Maar ook die weg bleek vol hindernissen te zijn. Woorden werden hem ingefluisterd, die hem alle moed dreigden te ontnemen: hij kon dan wel denken dat hij op zoek was naar Christus Die in de Bijbel de enige Weg genoemd wordt (vlg. Joh. 14:6), maar wat zou er van dat zoeken terecht komen als hij niet uitverkoren was? En later kwam daar de vraag bij: Hoe zou het mogelijk zijn die weg te vinden als de dag der genade voorgoed voorbij zou blijken te zijn?
Terwijl hij daarmee geducht werd aangevallen, kwam het woord van de Heere Jezus hem voor de aandacht: “Dwing ze in te komen, opdat Mijn huis vol worde, en nog is er plaats”(Luk. 14:22,23). Vooral door die laatste woorden “nog is er plaats” werden de vragen waarmee hij worstelde opgelost. Bunyan geloofde dat de Heere Jezus deze woorden terwille van hem gesproken had om hem daarmee te bemoedigen!

Toch bleven allerlei aanvechtingen en twijfels terugkomen. Op een ongedachte manier vond Bunyan echter iemand, die hem met betrekking tot de raadsels van zijn hart de weg zou wijzen. Sinds enkele jaren was een zekere ds. John Gifford hun voorganger. Met hem brachten de vrienden uit Bedford Bunyan in contact. Vanaf dat moment heeft de jonge ketellapper talloze gesprekken met deze predikant gevoerd. Hij ging ook dikwijls bij hem naar de kerk. Zo werd Gifford zijn geestelijke leidsman, wiens onderricht naar Bunyans eigen woorden “door Gods genade veel bijdroeg aan het vinden van mijn geestelijk evenwicht”.Deze man maakte er veel werk van Gods volk te bevrijden van al die valse en ondeugdelijke vertroostingen, die wij van nature geneigd zijn te baat te nemen voor onze ziel. Hij drong er bij ons op aan, er vooral op te letten geen enkele waarheid in goed vertrouwen aan te nemen van een bepaald iemand of bepaalde mensen, maar krachtig tot God te roepen, of hij ons van de werkelijkheid daarvan wilde overtuigen en ons erin wilde bevestigen door Zijn eigen Geest en Zijn heilig Woord. Want, zei hij, als u het anders doet, zult u, wanneer er hevige verzoekingen komen, omdat ze niet duidelijk uit de hemel afkomstig zijn, merken dat u dan die hulp en kracht mist om weerstand te bieden, die u eens dacht te bezitten”.

Het gevolg van dit pastorale onderricht was voor Bunyan allereerst, dat hij meer van zijn zonde en zijn verdorven hart ging zien. “Want”, zo schrijft hij, “tot nog toe had ik daar niet veel kennis van, maar nu begon de ware aard ervan mij duidelijk te worden”. Hij ontdekte wat voor kwaad er in zijn binnenste huisde en hoe onwillig hij eigenlijk was om het goede te doen. Zijn hart veroordeelde hem en hij kon nergens troost vinden. Toch was dat niet het enige. Door deze diepe overtuiging van schuld ging hij inzien, dat er alleen maar vergeving was in het bloed van Christus. Zonder Hem was hij verloren. En daarom werd zijn gebed steeds dringender om door Christus behouden te worden. Hij schrijft: Ik zag, dat ik een volmaakte gerechtigheid nodig had om zonder tekortkoming voor God te kunnen verschijnen, en dat deze gerechtigheid nergens anders te vinden was dan in de persoon van Jezus Christus.......Daarom, als mijn schuldgevoel zwaar op mij drukte, riep ik of het bloed van Christus het weg zou willen nemen. En als het soms op een andere manier verdween (want het besef van zonde leek soms weg te sterven en helemaal weg te zinken), dan probeerde ik het weer op mijn hart te binden door mij de straf voor de zonde in het hellevuur voor te stellen, en ik riep: Heere, laat het alleen op de juiste manier wegzinken, door het bloed van Christus, en door Uw genade door Hem in mijn ziel te laten werken. Want de volgende tekst drukte zwaar op mij: Zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving (Hebr. 9:22)”.

Deze worsteling hield lange tijd aan. Toen kwam echter het moment dat het licht doorbrak. Dat gebeurde onder een preek over de tekst : “Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie gij zijt schoon”(Hgl. 4:1). In zijn toepassing zei de predikant onder meer het volgende: “Als het zo is, dat de geredde ziel door Christus wordt liefgehad bij verzoekingen en in wanhoop, denk dan, arme aangevochten ziel, wanneer u wordt bestookt en gekweld door verzoekingen, en wanneer God Zijn aangezicht verbergt, steeds aan deze twee woorden: MIJN VRIENDIN”.
Deze woorden maakten diepe indruk op hem en toen hij naar huis ging klonk het telkens en telkens in zijn hart: “Gij zijt Mijn vriendin, gij zijt Mijn vriendin, en niets zal u scheiden van Mijn liefde”. Bunyans hart werd overweldigd door de liefde en de goedertierenheid van God en zijn hart was vervuld met blijdschap. Nu waren er in deze periode van twijfel en aanvechting wel woorden uit de Schrift die hem bemoedigden, maar dat duurde meestal maar even. De golven van strijd rolden al spoedig weer aan en het leek alsof zij alle troost meteen weer wegspoelden. Later heeft Bunyan begrepen dat dit alles nodig was om hem nog grondiger en duidelijker te laten zien dat de zaligheid alleen in Christus te vinden is. Geleidelijk vond hij daarin nu ook rust, zoals blijkt uit de volgende woorden:
“Maar later openbaarde de Heere Zich vollediger en genadiglijker aan mij en bevrijdde mij niet alleen helemaal van de schuld, die door deze dingen op mijn geweten rustte, maar ook van de onreinheid daarvan, want de verzoeking werd weggenomen en ik werd gezond van geest, net als andere Christenen. Ik weet nog, dat op een dag, toen ik het land introk en nadacht over de verdorvenheid en godslastering van mijn hart en over de vijandschap tegen God in mij, deze tekst bij mij opkwam: Vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises (Kol. 1:20). Hierdoor zag ik die dag telkens weer, dat God en mijn ziel vrienden waren door dit bloed, ja, ik zag dat Gods gerechtigheid en mijn zondige ziel elkaar konden omhelzen en kussen door dit bloed”.
Nu ging het evangelie in al zijn breedte en diepte voor hem open. De betekenis van het heilswerk van Christus begon voor hem te leven als nooit tevoren. Vanuit het Woord werden al de vragen van zij hart opgelost. Wanneer nu het besef van zijn zonde hem neerdrukte, mocht hij het oog richten op de lijdende en stervende Borg. 
Toen hij enkele jaren lid van de gemeente van Bedford was, waren enkele ambtsdragers van oordeel dat Bunyan de gaven bezat om het evangelie te verkondigen. Zij benaderden hem met de vraag, of hij in een besloten samenkomst een stichtelijk woord zou willen spreken. Wat aarzelend en met de nodige vrees stemde Bunyan daarin toe. Al spoedig “oefende” hij niet slechts in Bedford, maar ook in gemeenten in de nabije omgeving. Na enige strijd raakte hij er vast van overtuigd, dat hij van Godswege tot  dit werk geroepen was. Dat kwam ook daarin uit, dat de Heere zijn prediking zegende. De gemeenten werden gesticht en zondaren werden in het hart geraakt als hij rondreisde om het Woord te bedienen. Het duurde ook niet lang of de mensen dromden bij honderden samen om hem te horen preken.
Al spoedig werd hij ook geroepen om leiding te geven aan het kerkelijke leven in de wijdere omgeving. Door de grote bekwaamheden die hij daarbij aan de dag legde, kreeg hij de bijnaam “Bisschop Bunyan”. Zijn pastorale en kerkelijke arbeid werd nog een keer onderbroken. In 1675 werden alle vergunningen voor de predikers die zich niet conformeerden aan de anglicaanse kerk weer ingtrokken. Desondanks zette Bunyan zijn werk in het geheim gewoon voort. Aan het einde van het jaar 1676 werd hij opnieuw gearresteerd, waarna hij nog ruim een half jaar in de gevangenis moest doorbrengen. Tijdens deze periode van gevangenschap legde hij waarschijnlijk de laatste hand aan de Chrisenreis en schreef hij Het Komen tot Jezus Christus. Toen hij in de zomer van 1677 weer in vrijheid werd gesteld, brak de periode van zijn grootste bekendheid aan. Zijn meest beroemde werken verschenen in deze jaren: de Christenreis, de Heilige Oorlog en de Christinnereis. Bovendien maakte de eenvoudige ketellapper uit Bedford steeds meer naam als prediker van het Woord. Niet alleen in zijn geboortestreek werd hij overal gevraagd om voor te gaan, maar herhaaldelijk bereikten hem zelfs verzoeken uit Londen om diensten te Leiden. Charles Doe, de man die na Bunyans dood zijn verzamelde werken uitgaf, vertelt welke indruk zijn preken in Londen maakten.

Bunyans sterven
Terwijl John Bunyan nog in goede gezondheid is -  al is hij wat verzwakt door een soort griep – moet hij sterven. Hoe komt dat? Hem wordt gevraagd te bemiddelen tussen een boze vader en zijn ongehoorzame zoon. Te paard gaat hij op weg. Door Gods goedheid mag hij erin slagen deze twee met elkaar te verzoenen. Op weg naar huis reist hij via Londen. Het regent zo erg dat hij doornat wordt op zijn paard. Zo vat hij kou, krijgt longontsteking en sterft in het zestigste jaar van zijn nuttige leven. Ver weg van zijn geliefde vrouw en kinderen wordt hij Thuisgehaald. Op zijn sterfbed zegt Bunyan: Wat een heerlijke overgang zal het zijn, om de moeiten en zorgen van een ellendige aarde te verlaten en voor eeuwig met Christus te leven, in vrede en onuitsprekelijke vreugde. Ween niet over mij, maar over uzelf. Ik ga naar de Vader van onze Heere Jezus Christus, Die mij zonder twijfel door het Middelaarschap van Zijn gezegende Zoon zal aannemen, hoewel ik een zondaar ben. En ik hoop dat wij elkaar eens zullen weerzien, om het nieuwe lied te zingen en eeuwig gelukkig te zijn. Amen! Het zijn de laatste woorden. Bunyan sterft in augustus 1688 als een moegestreden pelgrim. Thuisgehaald in de eeuwige vreugde van zijn Heere.