Folder van de week

Het gelovig gebed


James Fraser

De Heere heeft mij de laatste tijd veel geleerd ten aanzien van het geestelijk leven. Ja, mijn eigen geestelijke ervaring heeft gedurende de laatste twaalf maanden enkele diepgaande veranderingen ondergaan. Eén van de belangrijkste dingen die ik heb geleerd houdt verband met het bidden in geloof. Ik ben gaan zien, dat ik de laatste jaren veel tijd verknoeid heb met een bidden, dat helemaal niet effectief was. Bidden zonder geloof is net als snijden met een bot mes; een moeizaam, ondoelmatig werk. Want het werk, dat bidden verricht wordt, is afhankelijk van ons geloof: 'U geschiede naar uw geloof' en niet: naar uw werken.

Onlangs werd ik getroffen door de gedachte, dat mensen in hun gebedsleven niet toekomen aan het bidden van het gelovig gebed, omdat zij niet geloven, dat God heeft geantwoord, maar alleen maar geloven, dat God hun gebeden zal beantwoorden. Zij staan op van hun gebed in de overtuiging, dat God op één of ander tijdstip hun gebeden zal gaan verhoren, maar niet dat Hij hun gebeden al verhoord heeft. Dit is niet het geloof, dat het gebed effectief maakt. Het ware geloof verblijdt zich in het heden en maakt zich daarom geen zorgen voor de toekomst. Gods beloften staan in de tegenwoordige tijd en zijn zeker voldoende om ons hart tot rust te brengen. Hun volle uitwerking kan zich misschien pas in de toekomst openbaren, maar Gods Woord is even zeker als zijn verbond en wij hoeven niets te vrezen. Soms geeft Hij ons direct wat wij vragen, maar vaker geeft Hij alleen zijn belofte (Mark.11:24). Misschien wordt Hij meer verheerlijkt in het laatste geval, want het betekent, dat ons geloof wordt beproefd en versterkt. Ik verlang vurig naar een overvloed van gebed voor mijn Lisuwerk, maar oh, nog veel meer naar een groot geloof. Wilt u in dat geloof bidden voor hen?

Het gelovig gebed
De schrift spreekt van verschillende soorten gebed. Voorbede, smeekbede, worstelend gebed en het gelovig gebed. In wezen komen zij misschien op hetzelfde neer, maar zij tonen ons de verschillende facetten van dit grootste en prachtige thema. Het zou vruchtbaar zijn het onderscheid tussen deze verschillende bijbelse termen te bestuderen.Er is onderscheid tussen algemeen en vast omlijnd gebed. Onder vast omlijnd gebed rangschik ik het gebed naar het voorbeeld van Mattheüs 21:21,22 en Johannes 15:7, waar een bepaalde smeekbede wordt opgezonden en een bepaald geloof bestaat voor de verhoring. Nu hebben wij ook voor andere soorten gebed wel geloof nodig zoals wanneer wij bidden voor verschillende dingen, zonder dat wij bij ieder geval afzonderlijk van Gods wil op de hoogte zijn. Zo kan ik uitgebreid bidden voor bijvoorbeeld de oorlog in Europa, maar ik kan er geen vast omlijnde gebeden voor opzenden, omdat ik niet genoeg van Gods plannen daarin weet.Mijn algemeen gebed is begrensd vanwege mijn onwetendheid, maar dit soort gebed is ons aller plicht (1 Tim. 2:1,2), hoe vaag het ook zij. Ik weet misschien weinig bijzonderheden over mijn gebedsonderwerp, maar ik kan het in elk geval aan God opdragen en het in Zijn Hand leggen. Het is goed en juist om, zij het ook vaag, te allen tijden te bidden voor alle mensen, alle landen en alle dingen. Maar vast omlijnd gebed is iets heel ander. Het is in bijzondere zin het gelovig gebed. Een vast omlijnd verzoek om een vast omlijnd antwoord wordt in vast omlijnd geloof opgezonden. Laat mij enkele gedachten met u mogen delen, die de afgelopen dagen bij mij opkwamen met betrekking tot het GELOVIG GEBED. Neem eens het geval van een Canadese immigrant als verduidelijking van het gelovig gebed. Gelokt door het vooruitzicht van 'goudgeel graan' verlaat hij zijn vaderland om naar het westen van Canada te trekken. Hij heeft een vast omlijnd doel voor ogen. Hij weet heel goed waarvoor hij gaat, namelijk om het 'goudgele graan'. Hij ziet in gedachten de goede oogsten, die hij zal binnen halen en het geld dat het hem zal opleveren – precies zoals het kind van God, dat zich opmaakt om het gelovig gebed te bidden en ook zijn vaste doel voor ogen heeft. Misschien is dat de bekering van een zoon of dochter, of kracht om in Christus' dienst te werken; misschien leiding in een onduidelijke situatie. Het kunnen duizend en één dingen zijn, maar ze zijn vast omlijnd. Laten we de punten van overeenkomst tussen het geval van de aanstaande Canadese boer en de gelovige christen eens nader bekijken.

DE UITGESTREKTHEID VAN HET TERREIN
De eens aan het onbeperkte gebied voor de Canadese boer. Duizenden hectaren grond liggen klaar om ontgonnen te worden. Je hoeft elkaar niet voor de voeten te lopen. Er is plaats voor allemaal. Onmetelijke stukken onontgonnen land die zomaar braak liggen – en nog best land ook. En dat geldt stellig ook voor ons. Er ligt een uitgestrekt terrein voor ons klaar om in geloof op te eisen. Er is genoeg zonde, genoeg verdriet, genoeg van satans verderfelijke invloed op aarde om al onze geloofsgebeden, en nog wel honderd maal meer, aan te besteden. 'Er is nog zeer veel land over gebleven om in bezit te nemen'(Joz. 13:1).

DE REGERING STIMULEERT IMMIGRATIE
Denk ook eens aan de pogingen die de Canadese regering doet, om immigratie te bevorderen. Het hele braakliggende terrein is haar eigendom, maar zij heeft de kolonisten zo broodnodig, dat zij hun allerlei faciliteiten aanbiedt. Er zijn immigratiebureaus opgericht; de immigranten krijgen reductie op hun overtocht en treinreis en gratis concessies voor land! God nodigt Zijn kinderen VRAAG, VRAAG,' roept Hij ons voortdurend toe. Hij biedt ons ook een aanlokkelijk vooruitzicht aan: 'Bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij'(Joh.16:24). Al dat braakliggende geloofsterrein behoort Hem toe. En Hij nodigt ons uit het vrijmoedig te komen bezetten.

VASTE GRENZEN
Toch moet men op dit laatste aspect van de waarheid niet te veel nadruk leggen. Hoe heerlijk het ook is, dat het land zo wijd is, toch kan men de waarde er van gemakkelijk overschatten. Het belangrijke is niet de uitgestrektheid van het land, maar hoeveel ons feitelijk wordt toegewezen. De Canadese regering zal vierenzestig hectare aan de immigrerende landbouwer toewijzen en niet meer. Waarom niet meer? Omdat zij heel goed weet, dat hij niet meer aan kan. Als ze hem vierenzestig vierkante kilometer zou geven in plaats van vierenzestig hectare, zou hij niet weten wat hij ermee aan moest. Dus geeft zij hem wijselijk een stuk land, dat hij aan kan.
Zo gaat het ook met ons als wij het vast omlijnde geloofsgebed bidden. De uitdrukking 'vast omlijnd' duidt al op een vastgelegde begrenzing. Wij worden dikwijls er toe aangespoord grote dingen van God te vragen – en terecht. Toch moet er in alles een zeker evenwicht zijn en wij zouden te ver in die richting kunnen gaan. Zelfs bij ons gebed is het mogelijk dat 'het oog groter is dan de maag'. Er ligt aan 2 Corinthiërs 10:13 'binnen de perken van de regel, die God ons als beperking heeft gesteld', een principe ten grondslag, dat juist hierop van toepassing is.
Geloof is als een spier, die sterker wordt naarmate men hem gebruikt, en niet als een elastiek, dat door uitrekking verslapt. Overspannen geloof is geen zuiver geloof meer, er zit dan een element van het vlees in. Geloof, waarin men 'rust in God' is zonder overspanning. Zo'n geloof vraagt om een bepaalde zegen, door God geleid. Het is niet te bescheiden door menselijke schroom, maar ook niet onbescheiden door menselijke begeerte.Ik heb de Heere heel beslist om enige honderden gelovige Lisu gezinnen gevraagd, terwijl er in het district Tantsah wel meer dan twee duizend Lisu gezinnen wonen. Nu zou men kunnen vragen: 'Waarom bidt u niet om duizend gelovige gezinnen?' Daarop antwoord ik heel openhartig: 'Omdat ik geen geloof heeft gegeven voor meer dan honderd gezinnen, maar niet voor duizend. En dus aanvaard ik de beperking, die mij naar ik meen, door God is opgelegd. Misschien zal God er mij duizend schenken. Of misschien zal Hij mij later zover brengen dat ik dit vast omlijnde geloofsgebed kan bidden.
Iemand heeft eens gezegd, dat de Heere ons brood belooft, maar brood met beleg geeft. Dit is in overeenstemming met Efeziërs 3:20: 'Veel meer dan wij bidden of beseffen.' Maar wij moeten ons geloof niet overbelasten. Wij moeten nuchter en praktisch zijn. Laten wij niet te weinig in ons geloof opeisen, maar ook niet te veel. Denk aan de vierenzestig hectare van de Canadese immigrant. Bedenk ook hoe de Canadese regering haar gezag laat gelden ten aanzien van de ligging van het terrein. De regering maakt uit waar en op hoeveel de immigrant aanspraak kan maken. Hij mag niet naar eigen believen over de hele prairie zwerven en zich vestigen waar hij maar verkiest. Zelfs ten aan zien van de ligging van zijn boerderij moet hij de regering raadplegen. Doen wij dit ook zo in onze gebeden en aanspraken? Beginnen wij met de 'hemelse regering' te raadplegen, of bidden wij maar om het eerste het beste dat ons invalt? Wachten wij totdat wij op de hoogte zijn van Gods wil, voordat wij van wal steken op grond van zijn beloften? Dat God volgens dit principe werkt, heeft Hij heel duidelijk in 1 Johannes 5:14 vastgelegd: 'En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar Zijn wil, ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden.' Dit moet één van de redenen zijn, waarom zoveel gebeden onverhoord blijven. Jacobus 4:3- 'gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen'- is hier zeer toepasselijk en wij moeten onze harten eens in dat licht onderzoeken. Onverhoorde gebeden hebben mij geleerd, Gods wil in plaat van de mijne te zoeken. Ik denk, dat de meeste onder ons zo iets wel een hebben ondervonden. Wij baden telkens en telkens weer, maar er kwam geen antwoord. De hemel boven ons leek wel van ondoordringbaar koper. Ja, gezegend koper, als het ons leerde een beetje meer van ons eigen 'ik' aan het kruis van Christus te laten sterven. Soms vonden wij ons gebed zo goed, verlangens' komen voort uit ons ongekruisigde 'ik'. De Schrift en de ervaring zijn het hierover zeker eens, dat zij die het dichts bij God leven, het best Zijn wil verstaan. Wij zijn geroepen om 'vervuld te worden met de kennis van Zijn wil'(Col. 1:9). 'Des Heeren vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen, en Zijn verbond maakt Hij hun bekend'(Ps. 25:14).Wij moeten beter inzien wat het met Christus gestorven zijn betekent. Wij moeten ons meer met Gods Woord voeden dan wij doen. Wij hebben meer heiligheid en meer gebed nodig. Dan lopen wij niet zo'n gevaar Zijn wil mis te verstaan. De heerlijke belofte van Johannes 15:7 is aan een voorwaarde gebonden: 'Indien....' Ik heb dat vers eens zó gelezen: Indien gij NIET in Mij blijft, en mijn woorden NIET in u blijven, vraag dan ook NIET wat gij maar wilt, want het zal u NIET geworden.' Als wij eerlijker waren in ons zelfonderzoek voor Gods aangezicht, zouden we in sommige gevallen misschien wel ontdekken dat de hele richting van ons leven niet in overeenstemming is met Gods wil. Heeft zo iemand dan nog het recht te verwachten dat zijn gebeden verhoord worden? Maar hoe staat het dan met veel goed 'werk voor de Heere'? Is het ook echt werk van de Heere? Hoe vaak gebeurt het niet dat christenen hun eigen plannen maken, er hard voor werken en tenslotte Gods zegen er over vragen? Hudson Taylor had groot gelijk, dat hij net zo lang bidden wachtte, tot hij Gods plannen kende, voordat hij ergens aan begon! Veel geestelijk werk draagt het stempel van vleselijkheid. Het kan wel een goed werk zijn, dat ogenschijnlijk succesvol is – maar de heerlijkheid van Gods tegenwoordigheid rust er niet op.
Nu kan men dit alles toepassen op het gelovig gebed. We moeten er zeker van zijn dat we de juiste persoon op de juiste plaats zijn. We moeten zeker weten dat God richting geeft aan ons vast omlijnd gebed.Dat iets Gods wil is, wil nog niet zeggen dat Hij juist van u gebed daarvoor vraagt. Hij heeft misschien een andere gebedslast voor u. Wij moeten onze gebeden uit Gods Hand ontvangen en bidden om de rechte kennis van Zijn wil. Dat kost misschien tijd. God was vijftien jaar met Hudson Taylor bezig voor Hij hem het stichten van de China Inland Mission als concrete gebedslast oplegde. God heeft geen haast. Hij kan ons niet gebruiken voordat wij toegerust zijn. Dus laten wij 'ernaar jagen' (Phil. 3:12). Wij kunnen er zeker van zijn dat Hij ons meer werk in Zijn dienst en een grotere gebedslast zal geven, als wij er klaar voor zijn.En Hij zal ons leiden. Abrahams geloof zou ons nooit ten voorbeeld gesteld zijn, als hij in Ur der Chaldeeën gebleven was. En zo kan er ook bij ons geen sprake van geloof zij, tenzij wij treden in de voetstappen van Hem, die gezegd heeft: 'Volg Mij.'

DE INWILLIGING VAN DE AANSPRAAK
Keren wij terug tot de immigrant. Hij is met de Canadese regering tot een vergelijk gekomen. Hij gaat op hun voorwaarden in, neemt die aan en stemt toe, het hem toegewezen gebied over te nemen. Hij dient dus zijn aanspraak ter bestemder plaatse in, en deze wordt direct ingewilligd. Kan het nog eenvoudiger? Het kan net zo eenvoudig gaan, als wij onze aanspraken bij God indienen. Wanneer wij eenmaal de diepe, vaste zekerheid hebben omtrent zijn wil in een bepaalde zaak, laten wij onze aanspraak daarop gelden net als een kind bij zijn vader. Een eenvoudig verzoek, niets meer. Geen buigen in het stof, geen afsmeken, geen tranen, geen worsteling, ook geen herhaling van het verzoek. De gelijkenis van de onrechtvaardige rechter leert ons niet dat wij met kracht en geweld een antwoord aan een onwillige God moeten ontfutselen. Eén keer echt vragen is voldoende voor altijd. In mijn geval bad ik vier jaar lang onophoudelijk voor de Lisu te Tengyueh en vroeg vele malen, dat enige honderden gezinnen zich tot God mochten bekeren. Dit was echter slechts een gebed in algemene zin. Intussen was God met mij bezig. (Natuurlijk beweer ik niet, dat het nooit anders gaat. Leidt God wel eens ooit twee verschillende mensen op precies dezelfde wijze?) En eind november (1914), toen ik bij de heer en mevrouw Geis in Birma logeerde, ontving ik ditzelfde gebed als een vast omlijnde gebedslast. U weet wel hoe een kind soms door zijn ouders terecht gewezen wordt, omdat hij iets op de verkeerde manier vraagt; misschien wel, in het geval van het kind, omdat hij het brutaal vraagt. De ouder zegt dan: 'Vraagt het netjes.' En het leek mij, dat God toen net zo tegen mij zei: 'Vraag het behoorlijk. Je hebt Me dit nu al vier jaar lang gevraagd zonder ooit te geloven, dat Ik het werkelijk doen zou. Vraag het nu eens gelovig, zoals het hoort.'Ik voelde de opdracht duidelijk. Op een middag begaf ik mij in de stilte van mijn kamer en knielde neer. Ik wist dat nu de tijd voor het geloofsgebed gekomen was. En toen, mij ten volle bewust van wat ik doen ging en wat het mij zou kunnen kosten, gaf ik mij vastbesloten over aan dit geloofsgebed. Ik wentelde mijn last op de Heere en stond op met die diepe, rustgevende overtuiging in mij, dat de bede reeds verhoord was. De overeenkomst was tot stand gekomen. En sedert dien (nu bijna een jaar geleden) heb ik nooit iets anders dan vrede en blijdschap ervaren (als ik in gemeenschap met God was), wanneer ik mij hield aan de belofte betreffende het gebied, dat ik al opgeëist en in bezit genomen had. Ik heb de bede nooit meer herhaald en zal het ook nooit meer doen; dat is niet nodig. Het vragen, nemen en ontvangen is maar een kwestie van enkele ogenblikken (Marc. 11:24). Het is iets plechtigs om in een geloofsverbond met God te treden. Het is bindend voor beide partijen. U heft uw hand omhoog, u vraagt iets bepaalds en u ontvangt iets bepaalds uit zijn uitgestoken hand. Verslap dan niet in uw geloof, ook al wordt u honderd jaar.

GA AAN HET WERK
Wij keren weer tot de Canadese landbouwer terug. Hij heeft zijn aanspraak ingediend. Het land is hem toegewezen. De acte is opgemaakt en met het officiële zegel gestempeld. Is dit nu het einde? Nee, het is pas het begin.Hij heeft zijn doel nog niet bereikt. Zijn doel is de graanoogst en niet een braakliggend stuk land, dat hem dit kan opleveren. Nu is de tijd voor hem gekomen om de handen uit de mouwen te steken en aan de arbeid te gaan. Hij moet zijn boerderij bouwen, vee kopen, arbeiders in dienst nemen, ontginnen, ploegen en zaaien. De regering zegt eigenlijk: 'Wij hebben uw verzoek ingewilligd, ga nu heen en bewerk het land.'En dit geld evenzeer voor ons werk op geestelijk gebied. God geeft ons land als verhoring van ons gelovig gebed, maar geen oogst. Daar moeten we in samenwerking met Hem voor zwoegen. Geloof moet gevolgd worden door daden, 'gebedsdaden'. Door genade zijn wij behouden, maar we moeten dit bewerken (Phil. 2:12), wil het ons toebehoren. Dit geldt evenzo voor het geloofsgebed. God heeft het ons uit vrije genade gegeven, maar we zullen het nooit bezitten, zolang wij er niets mee doen, er niet mee werken. Geloof en werken moet men nooit oogsten. Dit principe zal denkelijk wel overal van kracht zijn waar gelovig gebed wordt opgezonden, maar ongetwijfeld is het van toepassing in die gevallen, waar het bolwerk van satan wordt aangevallen en waar de prooi aan de sterke moet worden ontrukt.
Denk aan het volk Israël onder Jozua. God had hun het land gegeven – let wel, uit vrije genade gegeven – maar hoe zwaar moesten zij er niet voor strijden, toen zij het daadwerkelijk in bezit gingen nemen! Of kijk naar Daniël (Dan. 10:12,13): zijn gebed werd dezelfde dag nog verhoord, maar er volgde een strijd van twintig dagen in de hemelse gewesten!Satan houdt er blijkbaar de volgende tactiek op na. Vóór alles zal hij zich er met alle mogelijke middelen tegen verzetten, dat wij ons een weg banen naar een werkelijk levend geloof. Hij haat het gelovig gebed, want dan krijgt hij van gezaghebbende zijde te horen, dat hij vertrekken moet. Van niet door de Geest geleide gebeden trekt hij zich niet veel aan, die deren hem niet. Daarom is het ook zo moeilijk om tot dat geloof in God te komen, dat zich doelbewust richt op één bepaalde zaak. Wij moeten vaak worstelen en strijden in gebed (Ef. 6:10-12), voor wij tot dit kalme rustige geloof komen. En voordat wij volkomen doorbreken en onze handen in die van God leggen, hebben wij het ware geloof nog helemaal niet bereikt. Geloof is een gave Gods (Rom.12:9); Houden wij daar niet aan vast, dan gebruiken wij slechts onze eigen menselijke energie of wilskracht; wapens die voor deze strijd waardeloos zijn. Eenmaal echter tot waarachtig geloof gekomen, zijn alle machten van de hel niet in staat dit teniet te doen. Wat gebeurt er dan? Zij trekken zich terug en verzamelen hun strijdkrachten op het stukje grond, dat God ons naar Zijn belofte gegeven heeft en bevechten iedere duim grond ervan. De ware strijd begint pas als het gelovig gebed opgezonden is. Maar – loof de Heere! - wij staan aan de winnende kant. Laat ons Jozua 10 lezen en herlezen en nooit meer over nederlaag reppen. Nederlaag, geen sprake van! Nee, Victorie! Victorie! Victorie!Ik werd erg bepaald bij 2 Samuël 23:8-23. Alles wat ik gezegd heb, vindt u daar samengevat in de verzen 11 en 12. Leest u het maar, en stel dan Samma in de plaats van de christenstrijder en David in de plaats van de gekruisigde en opgestane Christus en bedenk dat Samma één van de helden van David was. Het stuk grond is dan het gelovig gebed, de linzen zijn, zo u wilt, de arme, verloren mensenzielen. De Filistijnen zijn de machten der duisternis. Het volk de geestelijk bloedarme christenen. Ik kan me voorstellen, wat dit volk zei, toen zij de Filistijnen zagen aankomen en zij wegvluchtten: 'Misschien was het Gods wil niet, ons dat stuk land te schenken. Wij moeten ons onderwerpen aan Gods wil, maar wij moeten ook weerstand bieden aan de duivel (Jac. 4:7). Het feit alleen dat de vijand ons met geweld overvalt, is nog geen bewijs, dat wij ons buiten de grenzen van Gods wil bevinden. De voortdurende toevoeging aan onze gebeden van het 'zo God het wil' is vaak slechts een excuus voor ons ongeloof. Ware onderwerping aan God is niet in strijd met kracht en stoutmoedigheid. Zie wat Samma deed – hij hield eenvoudig stand. Hij trachtte op dat ogenblik niet meer werelden te veroveren. Hij bleef eenvoudig staan waar hij zich bevond en sloeg links en rechts om zich heen. Let ook op het gevolg van zijn daad en aan wie de overwinning wordt toegeschreven.

DOORBIDDEN TOT DE OVERWINNING
Ik herhaal, dat dit niet noodzakelijk van toepassing is op elk soort gebed. Eén van de jonge Lisu hier vertelt graag van zijn ervaring op dit gebied, enkel maanden geleden. Hij liep op een avond door de velden, toe hij op onverklaarbare wijze plotseling hevige buikpijn kreeg. Hij viel op zijn knieën, boog zich ter aarde en vroeg aan Jezus hem te genezen. Onmiddellijk verdween de pijn. Loof de Heer! Ongetwijfeld bestaan er talloze gevallen als dit, van eenvoudig geloof en eenvoudige verhoring. Maar wij moeten ons niet tevreden stellen met zo'n gebed. Wij moeten verder gaan dan maagpijn of andere pijn en tot de diepere gemeenschap met Gods bedoelingen geraken. 'Opdat gij niet langer kinders zijt' (Ef. 4:14). Wij moeten voortgaan en tot rijpheid komen. Wij moeten de 'maat van de wasdom der volheid van Christus' bereiken en niet eindeloos in Gods kleuterklasje blijven hangen. Naarmate ons geestelijk leven tot mannelijke rijpheid komt, kunnen conflicten niet uitblijven. Zolang Efeziërs 6:10-18 nog in de Bijbel blijft staan, moeten wij ons voorbereiden op een ernstige strijd en 'om, onze taak geheel vervuld hebbende, stand te houden'. Wij moeten doorstrijden om tenslotte zegevierend op het slagveld stand te houden. Zouden niet veel gebeden onverhoord blijven, omdat zij niet tot het einde toe doorgestreden worden? Als het verwachte resultaat te lang uitblijft, laten christenen de moed zakken om, als het resultaat nog langer op zich laat wachten, de strijd helemaal op te geven.Wij moeten de kosten berekenen, voor wij ons geloofsgebed beginnen en bereid zijn de prijs te betalen. Wij moeten er ernst mee maken. Wij moeten de dingen 'in het licht van de overwinning' trachten te zien (Ef. 6:18, 'Met alle volharding'). Onze eigen krachten kunnen falen, en hieruit blijkt, hoezeer wij het door God gegeven geloof nodig hebben. Dan kunnen wij in de eeuwige armen rusten en voortdurend onze krachten vernieuwen.
Wij kunnen dan zowel rusten als worstelen. In deze gebedsstrijd behoeven wij, na de duidelijke beproeving van ons geloof, niet keer op keer hetzelfde te vragen. Het lijkt mij onlogisch tot dit te doen. Laat ons gebed in deze omstandigheden de volgende vormen vertonen:a) Vastberaden standhouden op het door God gegeven terrein, een voortdurend handhaven van ons geloof en een opeisen van de overwinning. Het helpt mij, merk ik, om bijbelgedeelten, die hierop betrekking hebben, voortdurend te herhalen. Laat het geloof steeds weer gesterkt en gevoed worden vanuit de goede bron: Gods Woord.b) In Christus' naam concreet strijden en weerstand bieden aan satans legermacht. Tijdens het gebed lees ik graag enige teksten, zoals 1 Johannes 3:8, 'Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels zou verbreken.' Of Openbaring 12:11: 'En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam.' Teksten die een rechtstreeks wapen tegen satan zijn. Ik ondervind dikwijls, dat door deze manier van strijden mijn kracht en mijn vrijheid in het gebed versterkt worden. Niets snijdt scherper dan het Woord van de levende God (Ef. 6:17, Hebr. 4:12).c) In het gebed ieder kant van de zaak tot in de finesses belichten.
Wat mijn Lisuwerk hier betreft, bid ik God voortdurend om nieuwe mensen, richtlijnen voor het gebed, voor het handhaven van de overwinning, voor het onderrichten van de mensen in het evangelie of in het zingen of bidden. Ik bid om hulp bij de taalstudie, bij het kiezen van een woonplaats, bij het bouwen van een huis als dat nodig is; leiding bij mijn persoonlijke problemen inzake geld, voeding, kleding, enz. hulp en zegen bij mijn correspondentie, open deuren om het Woord te brengen en om zegen over andere dorpen. Ik bid om vorming van leiders en helpers, voor iedere christen persoonlijk, alsmede voor mijn gebedsvrienden. Ik noem ze allen bij name. Zo'n uitgebreid gebed is afmattend, maar ik geloof doeltreffend voor het kennis nemen van Gods wil en het ontvangen van Zijn volle zegen.Ik zou niet graag iemand vragen zich met mij te verenigen in het vast omlijnde gebed om de bekering van enkele honderden Lisu families, tenzij God Zelf het hem zo in het hart geeft. Beter een meer algemeen gebed dan een vast omlijnd verzoek buiten Zijn leiding om. Maar ik zou de samenwerking in gebed bijzonder op prijs stellen met iemand die zich ertoe gedrongen voelt om zich op dit punt met mij in gebed te verenigen. Waar ik ook bijzonder naar verlang, is dat u niet alleen maar mijn werk en de noden in een enkele vermelding aan God voorlegt tijdens (bijvoorbeeld een half uur) elke dag voor dit doel afzondert, het zij in de loop van de dag, hetzij in de avonduren. Kunt u die tijd aan mij geven – of liever gezegd aan de Heere?
Ongeveer twee weken geleden heb ik twee Lisuvrouwen gedoopt in het kleine dorp 'Zes Gezinnen Dal', de vrouwen van twee jonge Lisu, die ik in januari van dit jaar doopte, allemaal uit diezelfde familie. Het was echter mijn pijnlijke plicht om al de volgende dag één van hen, een man met de naam Ahdo, voor onbepaalde tijd uit te sluiten van de kerkelijke gemeenschap. Hij is de man die mij in het begin introduceerde bij de Lisu in zijn huis en in vele omringende dorpen, en tot het einde van het vorige jaar en tot nu toe, niet alleen in zijn eigen dorp, maar ook in andere plaatsen waar hij met me geweest is het zevende gebod heeft overtreden. De Lisu zijn op tal van terreinen een zeer immoreel volk, maar ondanks zijn christelijke belijdenis heeft hij zelfs nog meer gezondigd dan de meeste van hen. Zulke dingen kunnen soms tijden achtereen doorgaan, terwijl iedereen, behalve de zendeling, ervan op de hoogte is. Ik had hem in januari van dit jaar gedoopt tezamen met zijn jongere broer en zijn beide ouders, maar sedert dien is hij niet meer samen met mij op reis geweest. Ik ben echter wel blij te kunnen zeggen, dat hij er echt berouw over schijnt te hebben en eerlijk voor zijn zonde uitkomt. Wij moeten bidden dat de Heere hem weer zal oprichten. Op dit moment heb ik geen ander speciaal nieuws over het werk.