Folder van de week

De hel

Al de moeite en vindingrijkheid, die ze aanleggen om de hel te ontsnappen, terwijl ze tevens Christus blijven verwerpen en dus in hun goddeloosheid blijven, beveiligt hen geen ogenblik voor de hel. Bijna ieder natuurlijk mens, die over de hel hoort, vleit zich dat hij ze zal ontgaan. Hij vertrouwt op zichzelf om zich te beveiligen. Hij vleit zich met wat hij heeft gedaan, met hetgeen hij nu doet, of wat hij voorneemt te zullen doen. Iedereen verzint bij zichzelf dingen, hoe hij het oordeel zal ontwijken en vleit zich, dat hij goede oplossingen uitdenkt en dat zijn voornemens niet zullen mislukken. Zij horen inderdaad, dat er maar weinigen zalig worden en dat het grootste deel der mensen, die vóór hen stierven, verloren zijn gegaan; maar iedereen verbeeldt zich, dat hij de zaken beter beraamt voor zijn eigen redding, dan zij deden die voor hem leefden. Hij is niet van plan in die plaats der pijniging terecht te komen. Hij zegt bij zichzelf, dat hij van plan is daadwerkelijk daarvoor zorg te dragen en alles zo voor zichzelf te schikken, dat hij niet faalt.

Maar de dwaze mensenkinderen misleiden zich ellendig in hun voornemens en door het vertrouwen op eigen kracht en wijsheid, vertrouwen zij slechts op een schaduw. Het merendeel van degenen, die hiervóór onder dezelfde middelen der genade geleefd hebben en nu dood zijn, zijn ongetwijfeld naar de hel gegaan. En dit kwam niet, doordat ze niet zo wijs waren als zij die nu leven, of doordat ze niet zo goed de zaken overlegden voor zichzelf om hun eigen redding te bewerkstelligen. Als we met hen konden spreken en hen één voor één konden ondervragen of zij, toen zij leefden en over de hel hoorden spreken, verwacht hadden ooit de onderwerpen van die ellende te zullen worden, zouden we ongetwijfeld als antwoord horen: "Nee, het was nooit mijn bedoeling hier te komen, ik had deze dingen anders overdacht. Ik dacht, dat ik het wel voor en bij mezelf kon uitvinden. Ik dacht het bij het rechte eind te hebben. Ik meende er zorgvuldig mee te handelen, maar het overviel mij onverwacht: Ik verwachtte het niet op dat ogenblik en daarom kwam het als een dief in de nacht. De dood overviel mij, Gods toorn was me te vlug af. O, mijn vervloekte dwaasheid! Ik vleide mezelf en behaagde me met ijdele dromen over wat ik hierna zou doen en toen ik zei: Vrede en geen gevaar, overviel mij een plotselinge verwoesting."

Daarom, voor u die dit leest geldt nog steeds: 'Wie Mij aanroept in de nood, vindt Mijn gunst oneindig groot'!

Jonathan Edwards